De walvis, ooit leverancier van allerlei producten
Walvissen zijn heel zwaar bejaagd geweest. Tijdens het hoogtepunt van de walvisjachtindustrie (ruwweg tussen 1930 en 1965) werden er gemiddeld 30.000 walvissen per jaar gedood om verwerkt te worden in producten gaande van kaarsen, zeep, boter en levertraan, kledij, en muziekinstrumenten tot zelfs explosieven. Hun vlees kwam terecht in de voedingsindustrie voor zowel mens als dier (vooral vlak na de Tweede Wereldoorlog toen in sommige landen zoals Japan en de Sovjet-Unie voedseltekorten een pijnlijke realiteit waren). De jacht werd nadien nog intenser door verbeterde technologie zodat 80% van de grootste soorten met uitsterven bedreigd werd. De meest geprefereerde soorten waren de blauwe vinvis, de gewone vinvis, de dwergvinvis, de Noordse vinvis, en de potvis. Wanneer ‘voorraden’ van de economisch meest winstgevende soort waren uitgeput, schakelde men over op de volgende soort. Door zijn grootte werd de blauwe vinvis het snelst uitgeput.